Luchtvervoer moet in de klimaatwet meegenomen worden
Het nationale klimaatproject van minister Wiebes vraagt van iedereen de uitstoot van broeikasgassen de komende twaalf jaar te halveren ten opzichte van de uitstoot in 1990. Aangezien internationale scheep- en luchtvaart nog niet onder die verplichting vallen, is er een groot risico dat ze spelbrekers worden.
Ondanks internationale en aanvullende reductiemaatregelen, want die schieten te kort. Het bunkeren van kerosine moet in de klimaatwet opgenomen worden om het luchtvervoer te laten aansluiten bij de nationale broeikasgasreductie. Dat schrijft Hans Buurma, voorzitter Werkgroep Toekomst Luchtvaart, in een petitie aan de Tweede Kamer die op 23 januari aan de Tweede Kamer is overhandigd.
Luchtvaart is volgens voorstanders van luchtvaartgroei sterk verbonden met onze economie. Reisorganisaties leven van de verkoop van goedkope, meestal verre vliegreizen, de toeristenindustrie van bezoekende buitenlanders. Voor ondernemingen is luchtvaart onmisbaar om hun internationale contacten op peil te houden. Het vestigingsklimaat is volgens de luchtvaartsector direct afhankelijk van internationale bereikbaarheid. Het economische mainportbeleid van de regering was decennia lang met groot succes op het accommoderen van volumegroei gericht. Dat maakt haar mede verantwoordelijk voor de sterke toename in schadelijke emissies.
Kerosine niet ontzien
De CO2-uitstoot van in Nederland gebunkerde vliegtuigkerosine is sinds 1990 toegenomen van 4,9 naar 12,3 megaton. Halvering ten opzichte van 1990, dus naar 2,5 megaton, zal geen sinecure zijn. Alle kansen om te reduceren moeten benut worden. Zou het luchtvervoer ontzien worden, dan wordt kerosine een grote spelbreker in het nationale klimaatproject.
Dit zijn dringende redenen om het bunkeren van kerosine in de klimaatwet op te nemen. Gelijke monniken, gelijke kappen. Voor internationale scheepvaart heeft de regering al in Brussel voorgesteld om het bunkeren van stookolie aan de afzonderlijke lidstaten toe te wijzen. Met fossiele kerosine zou hetzelfde moeten gebeuren.
Minister Van Nieuwenhuizen (I&W) heeft voorkeur voor een internationale aanpak die zij voor de concurrentie binnen Europa minder bedreigend acht. Zij noemt ook enige aanvullende nationale maatregelen. Gezien de sterke groei van de CO2-uitstoot in het luchtvervoer sinds 1990, schiet het geheel van internationale en aanvullende maatregelen echter te kort ten opzichte van de nationale broeikasgasreductie tot 2030.
De minister van I&W en de luchtvaartsector zouden in onderhandeling met andere grote economische actoren kunnen bepalen hoe de luchtvaart dan wel in het klimaatproject ingepast kan worden om te voorkomen dat het eindresultaat, de 49% reductie, wordt aangetast. Het daaruit voortvloeiende duurzamere luchtvervoer – passend bij het klimaatakkoord van Parijs – moet als taakstelling in de Luchtvaartnota 2020-2040 opgenomen worden. Specifieke maatregelen en verantwoording van resultaten kunnen op de agenda van de Omgevingsraad Schiphol geplaatst worden.