Platform Vlieghinder Kennemerland
 

Derde advies: Reactie op voortgangsrapportage over de evaluatie van het Schipholbeleid.

 |
 Geplaatst door: webbeheer 
 |
 Bekeken: 855 
|
 Procescommissie evaluatie Schipholbeleid 
Derde advies: Reactie op voortgangsrapportage over de evaluatie van het Schipholbeleid.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

|          |Derde advies               |              |
|          |              |        |              |
|                        |        |              |
|Aan de staatssecretaris van Verkeer |        |Datum           |
|en Waterstaat,                |        |              |
|Mevrouw drs. M.H. Schultz van     |        |              |
|Haegen-Maas Geesteranus         |        |              |
|Postbus 90771                 |        |              |
|2509 LT DEN HAAG             |        |              |
|                        |        |              |
|Aan de staatssecretaris van       |        |              |
|Volkshuisvesting, Ruimtelijke     |        |              |
|Ordening en Milieubeheer,        |        |              |
|De heer drs. P.L.B.A. van Geel     |        |              |
|Postbus 20951                 |        |              |
|2500 EZ DEN HAAG               |        |              |
|                        |        |7 juni 2005       |
|                        |        |Onderwerp       |
|                        |        |Evaluatie       |
|                        |        |Schipholbeleid, 1e |
|                        |        |voortgangsrapportage|
|                        |        |V&W           |
|                        |        |Ons kenmerk       |
|                        |        |Procescie. 004 -  |
|                        |        |juni 2005       |
|                        |        |              |
|                        |        |              |
|                        |        |              |

Geachte mevrouw Schultz van Haegen, geachte heer Van Geel,

Hierbij reageren wij op de door u uitgebrachte voortgangsrapportage over de evaluatie van het Schipholbeleid.

De voortgangsrapportage voegt weinig toe aan hetgeen in het Plan van Aanpak was opgenomen. Om die reden is de reactie van de Procescommissie summier.

De Procescommissie acht de teneur van de voortgangsrapportage betrekkelijk eenzijdig positief. Kritische adviezen of onderdelen van adviezen worden niet weergegeven, ten aanzien van de stand van zaken van het onderzoek wordt een rooskleuriger beeld geschetst dan realistisch is. De commissie is van oordeel dat een voortgangsrapportage geen ‘reclamefolder’ moet zijn. Dat nodigt niet uit tot serieuze reacties en draagt evenmin bij aan vertrouwen van de procespartners in de rijksoverheid en in het evaluatieproces over Schiphol.

Voortgang

In de voortgangsrapportage wordt per onderdeel van de evaluatie de stand van zaken weergegeven; alle onderdelen van de evaluatie komen hierbij aan de orde. Daarnaast is van onderwerpen over Schiphol die parallel aan de evaluatie lopen, aangegeven hoe de stand van zaken is. De voortgangsrapportage is weinig informatief, met uitzondering van de tussenrapportage van de uitvoering van de motie Baarda en de reactie hierop van de CDV. Ten opzichte van het Plan van Aanpak uit november 2004 volstaat de voortgangsrapportage met een weergave van de wijze waarop de verschillende onderdelen van de evaluatie nader geconcretiseerd zijn en (op hoofdlijnen) de wijze waarop hieraan in de komende periode uitvoering wordt gegeven.

In die uitwerking ontbreekt echter in een aantal gevallen cruciale informatie. Zo wordt van enkele onderwerpen over Schiphol die parallel aan de evaluatie lopen, onder meer GIS, Groepsrisico, Parallelle starts, in de voortgangsrapportage de stand van zaken kort belicht. Hierbij wordt tevens aangegeven dat (enkele van) deze onderwerpen bij de evaluatie worden betrokken. De voortgangsrapportage vermeldt niet op welke wijze deze bij de evaluatie worden betrokken, op welk moment en welke mogelijke relaties bestaan ten aanzien van de uitkomsten van de evaluatie.

Enkele relevante (kritische) onderdelen uit de reactie van de CDV op de uitvoering van de motie Baarda zijn niet opgenomen in de voortgangsrapportage. In de voortgangsrapportage staat opgenomen dat de CDV in haar reactie aangeeft dat “voor de uitvoering van de motie voor 2004 het juiste onderzoek is gedaan en dat daarmee de motie voor 2004 juist is uitgevoerd” en “. dat zij voor geluid een aanvullende berekening aanbeveelt”. Hoewel dit een juiste weergave is van de reactie van de CDV, is het ook een enigszins suggestieve. De CDV stelt immers ook de vraag of de overgangsartikelen van de Wet voor externe veiligheid inderdaad zijn toegepast. Daarnaast beveelt de CDV aan om in het kader van de evaluatie ook voorstellen voor aanvullende informatie van parlement en omwonenden integraal uit te voeren. Met andere woorden: de toon van de voortgangsrapportage is positiever dan de werkelijkheid van het evaluatieproces.

Dit geldt ook op het punt van planning van de uitvoering van de onderzoeksagenda. De voortgangsrapportage wekt de indruk dat de hele evaluatie, ook dit onderdeel, soepel en conform planning verloopt, hoewel dit nergens in de rapportage expliciet wordt vermeld. Tegelijkertijd is de planning van de onderzoeksagenda tamelijk krap. Veel onderzoek is aanbesteed en gestart, maar er is ook onderzoek dat nog maar net is aanbesteed en al dan niet gestart. Hier maakt de voortgangsrapportage echter geen melding van. Het meeste onderzoek moet deze zomer gereed komen. Wij achten de kans op uitloop groot. Het lijkt de Procescommissie reëel om te veronderstellen dat knelpunten in de geplande doorlooptijd van de onderzoeksagenda te verwachten zijn. Dit zal mogelijk ook z’n uitwerking hebben op de doorlooptijd van de gehele evaluatie. Voor de transparantie van het proces zou het beter zijn als de volgende voortgangsrapportage op dit punt informatiever is.

Verbetervoorstellen

Over de wijze waarop de projectorganisatie vordert met de voorbereidingen voor de behandeling van verbetervoorstellen meldt de voortgangsrapportage niets.

Het is positief te waarderen dat V&W indieners van verbetervoorstellen desgevraagd deskundige ondersteuning biedt bij de uitwerking van een voorstel, dat indieners van een voorstel de mogelijkheid wordt geboden om het voorstel persoonlijk toe te lichten en dat van alle verbetervoorstellen het effect op overlast en op ontwikkeling van de mainport in kaart wordt gebracht. Hiermee wordt voorkomen dat ‘sterkere’ partijen onevenredige invloed kunnen uitoefenen doordat hun voorstellen beter (kwantitatief) zijn onderbouwd. Dat geeft vertrouwen dat ‘onwelgezinde’ voorstellen of voorstellen die buiten de geëigende denkkaders vallen, ook daadwerkelijk serieus worden behandeld. Dit laat onverlet dat de voortgangrapportage geen inzicht geeft in de wijze waarop concreet met de voorstellen wordt omgegaan, door wie, welke rol de indieners hierbij hebben en welk toetsingskader wordt gehanteerd.

Voorkomen moet worden dat verbetervoorstellen buiten de procedure om, na de sluitingstermijn, worden ingediend of dat potentiële indieners niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun verbetervoorstel in te dienen (omdat ze hiervan niet op de hoogte waren).

Communicatie

Dit laatste geeft nog eens aan hoe belangrijk het is dat de in te zetten communicatiemiddelen een breed bereik hebben naar de doelgroep. De indruk bestaat (o.m. bij TK) dat betrokkenen nog weinig merken van de evaluatie en de mogelijkheid om verbetervoorstellen in te dienen. V&W dient hierbij naar het oordeel van de Procescommissie meer dan nu het geval is een actieve houding in te nemen.

Hoogachtend,

Procescommissie evaluatie Schipholbeleid,

Prof dr Wim Derksen,
Voorzitter


Reacties op dit bericht